VRIJESCHOOL – Kerstspelen – achtergronden (4)

 

Nadat de nazi’s de vrijeschool in Stuttgart hadden verboden, zodat deze haar deuren moest sluiten, gingen deze na de overgave van Duitsland op zeker ogenblik weer open: het schoolleven kwam weer op gang. Het tijdschrift ‘Erziehungskunst’, dat in de jaren 1938-1947 niet verscheen, hervatte de uitgaven in 1948. Uit het decembernummer van dit jaar vertaalde ik onderstaand artikel.
Opmerkelijk is de stemming die Ernst Bindel (ook leraar aan de vrijeschool Stuttgart) hier verwoordt.
Die stemming heb ik – vanaf begin jaren’70 van de vorige eeuw – vaak geproefd. Vooral bij de kleinere kinderen, tot een jaar of 10, 11. En bij de volwassenen.
Maar de groep daartussenin? Bij hen is die stemming niet meer vanzelfsprekend. Daarvoor zijn vele oorzaken te noemen – al doe ik dat hier nu niet.
Wel kan ik me voorstellen dat er leraren zijn die voor de bovenbouw (vanaf 12/13 jaar) een nieuwe vorm proberen te vinden – en zo speelt het Novalis College in Eindhoven al enkele jaren een geheel eigen Driekoningenspel.

 

‘Op alle vrijescholen voeren de leerkrachten als een kerstgeschenk voor hun leerlingen de oude kerstspelen uit Oberufer op. In het intiemere schoolleven dat in de adventstijd verlicht wordt door de kerstverwachting, vormen de kerstspelen een echt hoogtepunt in het jaar.
Om de ouders en vrienden van de school aan dit feest van de schoolgemeenschap te kunnen laten deelnemen, worden er ook openbare opvoeringen gehouden. De openingswoorden die wij hier laten volgen zijn een jaar geleden bij zo’n opvoering gesproken. Daarbij werden verklaringen van Rudolf Steiner gebruikt die hij gaf bij een opvoering van de kerstspelen in Dornach voor Duitse krijgsgevangenen en geïnterneerden ten tijde van de 1e Wereldoorlog – inhoudelijke verklaringen en gedeeltelijk letterlijk gebruikt uit het gepubliceerde ‘Weihnachtsspiele aus deutschem Volkstum’.

Voor de opvoering van het Oberuferer kerstspel

Inleidende woorden voor de ouders van de vrijeschool Stuttgart.

Voor het gordijn open gaat, sta mij toe een paar woorden als inleiding tot u te spreken! Ze gaan over iets wat de opvoering zelf niet kan vertellen. Wat op het toneel gebeurt, spreekt duidelijk genoeg voor zich. Maar hoe deze spelen zijn ontstaan, van waaruit en op welke bodem ze ontsproten, dat kom je door de opvoering niet te weten. Wellicht kan het de indrukken wat verdiepen die door de opvoering gegeven worden, als je er iets over weet.

Weliswaar heten de spelen ‘de Oberuferer kerstspelen’ en tot Oberufer is het een heel eind (‘machtig veer’). Maar de plaats waar ze ontstaan zijn, ligt veel dichter bij ons. Hun thuis is de omgeving van de Bodensee waar de Rijn doorheen stroomt. Op een bepaalde plaats in het spel komt dat naar voren: als de sterrenzanger in zijn begroetingswoorden bij het kerstspel de woorden spreekt:

‘Laten we de os en de ezel groeten
die daar bij het kribje staan.
Laten we ze groeten door de zon- en de maneschijn,
waarvan het licht straalt over het meer en over de Rijn!’

(In het Nederlands zoals Mevrouw Bruinier dit samenstelde:

‘Groetenme oock os end’ eselken
die daor staene by het krebbeken.
Groetenmens deur son- ende maôneschyn
dwelc lighten al over seen en over den Ryn,’)

Geachte aanwezigen! Dit meer is niet anders dan ons Schwabische meer met de Rijn. Daar zijn de spelen ontstaan en voor het eerst opgevoerd.
Toen moesten de mensen daar weg uit hun streek, zoals het de Duitsers vaak overkwam en ver, ver weg, naar andere landen trekken om daar te proberen het brood te verdienen. En de spelen zijn op die manier met hen meegegaan en in het verre Oberufer terecht gekomen, waar de Donau vanuit Hongarije Oostenrijk in stroomt en zich in verschillende zijarmen vertakt en zo een paar kleinere en grotere eilanden vormt; op een daarvan ligt het dorpje Oberufer. Als een kostbaar kleinood werden door hen in den vreemde, midden tussen onbekende volksstammen, de meegenomen spelen behoed. Om ze zo zuiver mogelijk te houden, was hun grootste zorg. Wat zal er niet allemaal door hun ziel gegaan zijn, wanneer rond de kersttijd tijdens de opvoeringen de woorden klonken:

Groetenmens deur son- ende maôneschyn
dwelc lighten al over seen en over den Ryn,’

Dan zullen ze in gedachten wel weer in hun geliefde vaderland teruggekeerd zijn, op hun boerderijen, waaruit ze noodgedwongen moesten vertrekken.

Het opvoeren van de spelen gaf hun nieuwe kracht om het in den vreemde uit te houden en te aarden.
De spelen gingen van generatie op generatie over, mondeling en zo getrouw mogelijk. Er mocht niets aan veranderd worden. Zo ging het in de 17e en 18e eeuw, tot de 19e aanbrak die overal in het leven het materialisme bracht en toen liepen de spelen ook gevaar, aangetast te worden of zelfs in vergetelheid te raken.

Maar toen was daar, op het juiste ogenblik eigenlijk, iemand die ze voor onze tijd veilig stelde. De man heet Karl Julius Schröer. Hij was weliswaar een geleerde, maar wel zo een die het hart op de juiste plek had. Hij had een heel mooi onderzoeksveld gekozen: de studie van de dialecten van al die kleine Duitse gemeenschappen die over Oostenrijk en Hongarije verstrooid waren. Wanneer je die wil leren kennen, kun je niet aan je bureau blijven zitten om woordenboeken uit te pluizen, maar je moest die woordenboeken eerst zelf samenstellen en daarom bij de mensen zelf aankloppen die deze dialecten spraken en trouw waren gebleven.

Zo kwam hij tijdens zijn reizen ook op het eilandje Oberufer en daar deed hij de ontdekking van onze kerstspelen. Een daar in aanzien staande boer, had de voor iedere speler uitgeschreven rol in zijn bezit, waarmee Schröer dan een manuscript kon samenstellen, want als geheel was dat niet voorhanden.
De boer moet hebben gemerkt dat hij met Schröer geen nieuwsgierige geleerde voor zich had, en hij vertrouwde hem. Hij kon hem veel meedelen wat met de voorbereiding van de spelen te maken had. Voor iemand anders had hij dit geheim gehouden. Hij vertelde hem hoe deze boer, die van zijn voorouders het recht op de spelen geërfd had – we zouden nu zeggen de opvoeringsrechten –  – wanneer de oogst er opzat en de stillere maanden van het jaar aanbraken, dan een groep jongens bij elkaar riep die hij als speler verkozen had. Het was een grote eer om aan de spelen te mogen meedoen. Maar deze eer had een hoge prijs.
Er waren vier voorwaarden waaraan de knapen moesten voldoen.
In de maanden van de voorbereiding en het instuderen mocht geen van hen met de meisjes omgaan, wat voor sommigen wel moeilijk geweest zal zijn. Er mochten door hen geen ondeugende liedjes worden gezongen. Bovendien moesten ze de hele tijd fatsoenlijk leven en ze mochten bij het repeteren nooit protesteren, maar ze moesten zonder meer luisteren naar de  ‘meester die het claor kan speulen’.
Zo werd er dus in oktober en november ijverig geoefend tot de adventstijd en daarmee de tijd van de opvoering. En dan was het eindelijk zo ver. De spelersgroep kwam op de dag van de opvoering bij elkaar en trok als ‘kompanij’ door het dorp, de sterrenzanger voorop met de engel en de duivel achteraan. Hij en de engel waren al verkleed, de anderen nog niet. De hele groep ging na de processie naar de herberg waar de opvoering zou plaatsvinden, trok de toneelkleren aan, bracht alles voor de opvoering in gereedheid. In die tussentijd bleef de duivel in het dorp  en haalde onder de dorpsbewoners zijn streken uit. Hij blies op een koeienhoorn die hij met zich meedroeg, praatte op de mensen in en maakte zoveel stampei, opdat maar heel veel mensen naar de opvoering zouden komen. Maar nodig was dat niet, want de opvoering was de grootste gebeurtenis van het hele jaar. Of er ook iemand was die niet ging? Ja, er was iemand en tijdens Schröers tijd was dat uitgerekend de schoolmeester, die tegelijkertijd ook het aanzien van een burgemeester of notaris genoot. Hij, als vertegenwoordiger van het intellect, hield niet van de spelen. Misschien stak het hem dat de spelen helemaal niet bij één van de godsdiensten hoorde, want ze werden zowel voor katholieken als door protestanten opgevoerd en de spelers waren zowel katholiek als protestant. Misschien was hij ook geïrriteerd, omdat de vrouwenrollen, bv. die van Eva en Maria, door jongens gespeeld werden.
Maar laten we de schoolmeester vergeten!
Tijdens de opvoering zaten de toeschouwers in een halve kring, in hoefijzervorm om de in het midden daarvan spelende groep en zo konden ze zich helemaal één voelen.
Tot zover over de manier hoe een opvoering tot stand kwam en verliep!

Toen Schröer oud geworden was en als professor aan de universiteit van Wenen werkte, volgde een jonge student zijn colleges, die we allemaal kennen en op wie we van harte zijn gesteld. Hij heet Rudolf Steiner. De oude Schröer had al snel in de gaten met wie hij te maken had en sloot hem in zijn hart. Beide, de oudere en de jongere waren spoedig diep bevriend. Het kon niet uitblijven dat Schröer de ander tot assistent en mederaadgever maakte bij alles wat hem zelf zo dierbaar was en zo gaf hij hem de kerstspelen uit Oberufer als een kostbaar erfstuk.
De jonge Rudolf Steiner heeft ze trouw bewaard.
Toen hij zelf ouder was en zich rondom hem een grote groep mensen aaneensloot die enthousiast was voor het nieuwe en het grootse wat hij te brengen had, was het ook aan de tijd de spelen die hij gekregen had weer een plaats te geven in het leven, eerst in Dornach en dan, toen de vrijeschool in Stuttgart opgericht was, ook daar.
Hij gaf ze de toenmalige lerarengroep als geschenk en zo werd in 1921 door de leraren van de vrijeschool, met persoonlijke aanwijzingen van Rudolf Steiner, het herdersspel opgevoerd. (Het is voor ons een mooie gedachte, dat twee van de leraren van toen, ook vandaag weer meespelen in de rollen waarin ze toen al opgingen: de sterrenzanger en de engel. Drie van hen die de jaren daarna met iedere kerst trouwe medespelers waren, zijn reeds door de poort van de dood gegaan.)

Zo loopt er een levende lijn vanaf de boeren uit Oberufer over Karl Julius Schröer en Rudolf Steiner naar de leerkrachten van de vrijeschool Stuttgart.
Maar de ketting heeft nog een schakel. Want tegelijk met ons en naast ons leerkrachten wedijveren oud-vrijeschoolleerlingen om deze spelen in een grotere openbaarheid door te dragen.
Tien jaar lang was het ons niet gegund de Oberuferer kerstspelen op deze plaats in deze zaal op te voeren. De vrijeschool was verboden en de grote zaal lag in puin. Die is weer opgebouwd en zo konden de drie voorbije avonden de leraren hierin hun kerstgeschenk aan de leerlingen geven. Dat was ook wat Rudolf Steiner graag wilde.
Uit het schoolleven van de vrijeschool zijn de spelen niet meer weg te denken. De leerlingen weten dit het beste. Ze verheugen zich, je zou willen zeggen, al een heel jaar, op het ogenblijk waarop ze naar de zaal komen en het gordijn opengaat.

U allen, beste aanwezigen, willen wij leraren, aan de vreugde van dit geschenk dat voor onze leerlingen is, laten deelnemen.

Ernst Bindel, Erziehungskunst 12e jaargang dec.1948

 

Kerstspelen: alle artikelen

 

 

921

 

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.