VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Michaël (3)

.

TUSSEN ZWAARD EN WEEGSCHAAL

Op een ochtend hing er mist tussen de bomen. Alle scherpe vormen waren verzacht. De lucht was zuiver en tinte­lend fris. Straks zou de zon komen en de mist verjagen. Hoog boven de bo­men zou de hemel zijn, blauw en hel­der, en later zouden er grote witte wolkenmassa’s langs drijven. Wattige luchtkastelen, steeds wisselend van vorm, voortdurend veranderend, ter­wijl ze statig voorbij zeilen.

Eind augustus, de tijd van de prachtige wolkenluchten en ook van het
plotse­ling opkomende onweer. Dan flitst de bliksem omlaag, een daverende klap, en de donder rommelt over de weilan­den.

Buiten in het veld, in het vlakke wijde land van Holland kan je die hemel­hoog opgestapelde wolkentorens op je af zien komen, donkergrijs of krijtwit van de hagel. Heel klein voel je je dan, een nietig mens tegenover dat enorme brok samengebalde kracht. Dan besef je pas in hoe hoge mate wij onze zekerheid ontlenen aan het feit, dat we stenen omhullingen hebben ge­bouwd met een dak erop. We schuilen weg in onze huizen, en voelen ons vei­lig voor de elementen. Maar zijn we werkelijk innerlijk bestand tegen zulke elementaire krachten? Kunnen we rustig blijven bij het felle licht van de bliksem, bij een knetterende donder­slag?

Vaak zijn de dreigende lucht en de on­heilspellende stilte van te voren
angst­aanjagender dan het onweer zelf. De eigenlijke bevrijding van al deze
ele­mentaire spanningen komt met de neerstromende regen. Iedereen ademt verlicht op en na een uur breekt de zon weer door. De wolken drijven ver­der, de lucht is hoog en blauw. Al gauw zie je tussen de struiken en plan­ten geheimzinnige dampsliertjes om­hoog kringelen: kleine vreugdevuren worden ontstoken, elven dansen in een ringelrei over het gras. En wij, wij doen de deuren van onze huizen open en laten de zon binnen!

Voorboden van de Michaëlstijd, weerspiegeld in de natuur, en ook tussen de mensen onderling.
Na zeven lange weken gaat de school weer be­ginnen. Niet alleen een leerschool voor de kinderen, maar ook voor de ouders, of ze nu willen of niet. Aan de ene kant vinden de kinderen het heerlijk weer hun klasgenootjes te zien; aan de andere kant worden ze in het begin doodmoe van die hernieuwde confrontatie met de klas. Er zijn nogal eens ruzies en vechtpartijen, vriend­schappen verschuiven, de kibbelarijen zijn niet van de lucht. Maar na enige weken wordt dat langzamerhand weer een geheel, een eenheid, een klas. Dan heeft ieder zich min of meer gevoegd. Iedereen is weer gewend aan elkaars hebbelijk- en vooral onhebbelijkheden. En de moeders? Zij moeten zich weer instellen op de ijzeren regelmaat van de klok. Bovendien zijn er altijd wel kinderen die de eerste weken over de schooldrempel geholpen moeten wor­den. En we zien weer zo haarscherp wat ons niet bevalt in de meesters en juffies. Zijn ze wel lief genoeg voor onze kinderen? En die andere ouders – alla, moedig de schouders er onder. We moeten toch weer een jaar met el­kaar optrekken. Laat ik maar even een praatje gaan maken. En bij nader in­zien valt het allemaal best mee. Het is even wennen, maar na enige tijd weet ik weer waarom ik juist die moeder zo waardeerde, en ik zie weer hoe gezel­lig juist die ene vader met zijn kind omspringt.
Woorden gaan over en weer, zoekend en tastend naar die ander. Wie ben jij? Wat zoek je, wat wil je? Hoe was je ook weer? Soms ontdekken we na de vakantieweken ineens bepaalde kwali­teiten in een ander, die je meende goed te kennen. Soms ook vervelende eigenschappen, die je tevoren niet had opgemerkt, en die je nu gaan hinderen. Hoe ga ik daarmee om? Blijkbaar vindt er toch een verschuiving plaats in de samenwerking tussen mensen, als het nieuwe schoolseizoen inzet. Dat gaat overigens niet altijd onge­merkt. Er worden soms harde noten gekraakt, we zeggen elkaar flink de waarheid, we vegen elkaar de mantel uit, en allerlei opgekropte emoties en spanningen botsen op elkaar. Zo moet het misschien ook gaan, overal waar mensen proberen samen te werken, en misschien juist in deze tijd, dat ieder­een weer bij elkaar komt, en alles weer begint en vorm krijgt.

Aan het eind van deze eerste moeilijke maand wordt op de Vrije Scholen het Michaëlsfeest gevierd. Met heilige ernst zingen de kinderen hun liederen ter ere van de strijdende aartsengel. Zij zien het spel van Sint-Joris, de rid­der met de rode mantel op zijn glan­zend witte paard. Met kracht stoot hij zijn lans in de muil van het ondier, dat zich kronkelt aan zijn voeten. Het beest ligt gekromd in een ontzaglijke schaduw, maar achter de gestalte van de ridder straalt een bovenaards licht. Het is vooral dat aspect van het zwaard, waar we veel over horen in de Michaëlstijd. Het is voor de kinderen ook zeer sprekend; de strijd tegen de draak. Het wordt gespeeld en gete­kend en geschilderd. En de moed van dat zwaard te hanteren zullen we ook nodig hebben in allerlei situaties. Maar mij ligt toch meer dat andere werktuig waarmee de aartsengel Michaël vaak staat afgebeeld: de weegschaal. Het af­wegen van de verschillende dingen die op je weg komen, het voortdurend zoeken van het juiste midden: het zijn toch handelingen die voor ons als moeder, als kleuterleidster, voor ieder die in een verzorgend beroep staat, herkenbaar zijn.

Het steeds weer moeten zoeken naar een oplossing die aanvaardbaar is voor allen, dat is: de schalen van de weeg­schaal in evenwicht houden. En die schalen zijn meestal van koper, het metaal dat van oudsher te maken heeft met de hartewarmte, met de liefde tot de medemens. Van koper worden je handen warm als je erover wrijft, en het glanst als goud als je het oppoetst.

Het ijzer heeft andere kwaliteiten. Het heeft meer met kracht te maken. De ridder op zijn paard baant zich een weg door de wereld met zijn ijzeren zwaard. Hij verovert zich daarmee een ruimte waarin hij zich bewegen kan. Ik meen, dat je als moeder en als ieder die op een plaats staat die lijkt op die van de moeder, ook voortdurend bezig bent ruimte te scheppen, maar dan op een manier, die in de eerste plaats op anderen is gericht. Je schept ruimte, zodat anderen kunnen gedijen. Dat hoort vanzelf bij de beweging van de weegschaal: hier een beetje bij, daar een beetje af. Iedereen komt aan de beurt, niemand hoeft zich te kort ge­daan te voelen. Zo blijkt het moeder­zijn een Michaëlische taak bij uitstek te zijn!

De dag is voorbij – lange schaduwen vallen over het gras. De hoge zonnebloemplant vangt met zijn dikke knop de laatste stralen van de ondergaande zon. Een warm oranje licht schijnt tus­sen de bomen door. Daarboven merk­waardig klaar en helder de bijna door­schijnend blauwe lucht. De schemer zet in, dat geheimzinnige halfduister waarin zoveel gebeuren kan. Het roezige van de dag ebt weg. Het is een uur van bezinning en over­peinzing. Wat is de oogst van deze dag? Pijnlijk scherp komen altijd het eerst de dingen naar voren, die niet zijn ge­lukt. We moeten toch meestal een in­nerlijke verlegenheid overwinnen om ook te kijken naar de dingen die goed waren, waar je vrede mee hebt. Ook dat hoort bij het Michaëlsfeest. Daar put je moed uit om te blijven staan op de plaats die je toegemeten is.

(Marieke Anschütz Jonas nr.2, 22-09-1978)

517px-Van_der_weyden_michael

Rogier v.d. Weyden: Michaël

Michaël: alle artikelen

Jaarfeesten: alle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld: Michaël       jaartafel

249-234

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.